woepsen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. schieten

    Hie woepste umhoog, toen de wagen deur die knipslag reed (Sleen)

    Het kan je zo uut de handen woepsen (Beilen)

    Het woepst de grond uut (Nieuw Amsterdam)

    Hij woepst het pakkie omhoog

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...