wurgen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: wörgen (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. wurgen(Zuidwest-Drenthe)

    Hij wörgde, ...smoorde mij haost (Dwingelo)

    Niet zo stief drokken, ie wörgt mij nog (Elim)

    Ik kon hum wal wurgen, zo kwaod was ik

    Ie zulden hum wörgen! (Kerkenveld)

    Zie ook:
  2. hard werken, met moeite ergens door komen

    Hij wörgt zich deur het etten hen (Padhuis)

    Hie mot er aordig tegen wörgen (Emmen)

    Dat was gein waarken meer, dat was wurgen (Emmer Erfscheidenveen)

    Mit hangen en wurgen is hij der deur ekomen (De Wijk)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...