zèeien overgankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: zaien (Kop van Drenthe), zeien (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), zeeien, zaaien (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. zaaien

    Wij zèeit altied kropslao (Oosterhesselen)

    Wij hebt al knollen zèeid (Borger)

    IJ kunt dik zèeien en dun zèeien

    Dat spul, dat zèeit zukzölf

    De kuunst van het goed zeeien bestiet in het zaod zo wied meugelijk naor baoven te gooien. Mien va z (Koekange)

    Dat is gezeid laand wordt vaok zegd, as daor winterkoren in is (Vries)

    Zie ook:
  2. strooien

    As der mörgen gien wind is, gao wij kalk zèeien (Anloo)

    Het was in het zèeien

    *Aj niet zèeit, kuj ok niet mèeien (Sleen)

    Distels meien is distels zeien (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...