zèende de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: zende (Midden-Drenthe), zeinde (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. zeis

    Veur 1940 leupen de Moffen hier um zenden te verkopen (Wapserveen)

    De zeinde mot zo dun haard worden, dat e over de nagel lopen wil (Exlo)

    In de tied van meeien moet de boeren vaeke de zende haerden (Diever)

    De Bèrendse zenden waden goeie zenden veur blauwgies

    De zende is papperig

    An een zèende zit een boom, een dol, een oord, een hak, een hekel, een ring, een kiel, een rugge, e (Sleen)

    Zie ook:
  2. (zd, md), in

    volle zèende

    Wij zint met twie volle zèenden an het mèeien, non wil het wal opschieten (Sleen)

    zwao

    zaise, zeide

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...