zachies bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: zaachs, za(a)ch(t)s (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), za(a)cht (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), zachs, zats (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

Bron: H. van Dijk
  1. zachtjes

    Daor bint vrouwlu, die wilt roem geliek hebben, al zölt ze het leste woord ook zachies zeggen (Koekange)

    Zie ook:
  2. langzaam, langzamerhand

    Hie hef zachies alles opmaakt, wat e arfd had (Oosterhesselen)

    Ik gao zachies vort, ie kunt wel naokomen (Pesse)

    Laot de trekker man mooi zachies opkommen (Barger Oosterveld)

    Een iekenboom gruit zachies (Wapserveen)

    Herman löp altied zachies, die hef lood in de klompen (Havelte)

    Dat is een Jan Zachies

    Zie ook:
  3. allicht, in ieder geval

    Wij kunt het zachies probèren (Smilde)

    Och, dacht Jan, det is zachte veur moeder

    zas

    Bron: J. J. Uilenberg Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...