zadel -s, het, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: zaol (Zuidwest-Drenthe Zuid), zaodel, zaedel (Zuidwest-Drenthe Noord), zeel (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. zadel

    Het zadel zit goed (Hoogeveen)

    Hij pakte zien fietse, zedde zien linker voude op het opstappie, hupte een paor keer met het rechter (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:
  2. Die kerel, die proot je oet het zadel en giet er zölf in zitten

    Die zit wel aordig vaste in het zadel (Koekange)

    Ze hebt hum in het zadel hölpen (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...