zalverig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: zaalvig (Kop van Drenthe)

  1. slijmerig, zalverig(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Pap kan zalverig wezen. Dan blef der een sliertie an de lepel hangen (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. zalvend(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Die man prat zo zalverig (Wapserveen)

    Zie ook:
  3. vies, onaangenaam(Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ik heb zo'n vieze, zalverige smaak in de bek (Zuidwolde)

    Het eten is zaalvig, het smaokt naarms naor (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...