zammeln werkwoord, zwak, (on)overgankelijk

Ook: sammeln

  1. verzamelen(Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij is veur het Rode kruus an het zammeln (Barger Oosterveld)

    Hie hef al hiel wat bij menare ezammeld (Hoogeveen)

    Even alles bij mekaar zammeln (Nieuw Dordrecht)

    Kertoffels zammeln

    Zie ook:
  2. langzaam lopen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Die kèrel schöt niet op, hie lop wat te sammeln (Sleen)

    Loop toch is wat an en zammel niet zo! (Emmen)

    Zie ook:
  3. miezerig regenen(Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het zammelt al de hiele dag (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...