zanderig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Ook: zandig

  1. zanderig

    Maak je de boks niet smèrig an die zandige zakken (Sleen)

    Die put

    dat water is zanderig

    De gruunte is niet goed ewassen, het is zaanderig (Wapserveen)

    De eerpels bint barre zanderig (Hoogeveen)

    Een akker mit een zaandkop kan zaanderig wezen; de grond is dan wat schraol (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...