zeg I -gen, dehet, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: zegge, zegge III

Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906
  1. visite bij de nieuwe buren, na een verhuizing, waarbij men heeft geholpen

    Wij moet op zeg (Sleen)

    Wai bint op 't zeg west (Eexterveen)

    As de buren op stee bint, wor je laoter op zeg verzöcht (Rolde)

    zeg'

    Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...