gezegde, manier van zeggen
Dat was een maal zeggen van hum, waor zie bij was (Eext)
Het zeggen was, dat het wal waor is
aanzegging, melding
Ik kreeg zeggen dat ik kommen mus (Barger Oosterveld)
dat de koenen er oet waren (Hijken)
Ik heb er gien zeggen van had (Ruinerwold)
berisping, standje
Wij heb zeggen had (Dwingelo)
Ik kreeg zeggen, toen ik te laat in hoes kwam (Borger)
Hie kun gien zeggen hebben; hie trök vort an de lip (Sleen)
Hij is een verwend jonggien; hij kan gien zeggen lien (Ruinen)
(kk:Zwig), in
Daor hej gien zeggen van