zemeln onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. zeuren

    Ze zemelt joe de oren van de kop (Barger Compascuum)

    As hij niet zemelt en zeurt, dan moppert hij wel (Hoogeveen)

    Most nait zo zemeln, ...zeuren, ...zaoniken (Valthermond)

    Hij zemelt al over hetzölfde deur; daor woj gek van (Coevorden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...