zengen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. schroeien

    Dat wasgoed is wat zengd; het hangt te dicht bij de kachel (Ekehaar)

    Peerden zengen

    Zie ook:
  2. bevriezen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die eerpels bint hillemaol zengd van de naachtvörst (Eext)

    bint van boven al zengd (Drouwen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...