zeurig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: zeurderig

  1. zeurderig, traag

    Ik hol niet van die zeurderige leidties (Barger Oosterveld)

    Koezenzeerte is een zeurderige zeerte

    Hie is zeurig, zal de messels wal in de hoed hebben (Sleen)

    Wat een zeurderig liedtie, je vaalt er bij in slaop (Drouwen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...