ziekte -n, -s, de

Spellingvarianten als bij: ziek

  1. ziekte

    Ik heb van de zeekte verder gien naodiel ehad (Diever)

    Zie hef aaid zeeikte in hoes had (Eext)

    Aj zeikte onder het vei hebben, is dat schaodelijk (Norg)

    Hij het een male zeikte (Roderwolde)

    Hij zal het er wel umkriegen, het is een verkeerde ziekte

    Hij is zo hangerig, hij zal wal een zeikte onder de leden hebben (Barger Oosterveld)

    Hij hef de baankschroeve esmeerd; het ding peep as de ziekte

    Het waait hier as de zeikte (Barger Compascuum)

    Hij is zo brutaol as de ziekte (Weerdinge)

    Hij knip hum as de zaikte (Emmer Compascuum)

    Blauwe ziekte

    *Zeekte van rieke lu en pannekoken van aarme menschen roekt wied hen (Diever)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...