zigeuner -s, de
  1. zigeuner

    Woonwagenvolk en zigeuners weurden vrogger as rapallie beschouwd (Zwinderen)

    As kiender waren wij bange veur een zigeuner (Wapserveen)

    Zie ook:
  2. sinjeur(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Da's een mooie zigeuner (Dwingelo)

    Dat is toch maar een rare zigeuner (Kerkenveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...