zitting -s, de
  1. zitplaats

    Wij hebt nog stoelen met buzen zittings (Zweelo)

    Het gereedschap lig under de zitting (Hooghalen)

    Zie ook:
  2. zitting

    De bureauholder har gien zitting (Klazienaveen)

    Eeinmaol in de week hef de baank zitting in de boetendörpen (Eext)

    Ik heb gien zitting vandage

    zitdag

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...