zo bijwoord, tussenwerpsel, voegwoord
  1. zo

    Wij hebt al zo lang ewaacht (Dwingelo)

    Het komp zo iniens opzetten (Fluitenberg)

    Hij stund zo iniens veur de deure (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. tw.

    Zo, hej non je zin? (Weerdinge)

    Zo, bust er ok weer? (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  3. op die manier

    Ik heb het zo niet bedoeld (Kerkenveld)

    Dat heb ik ook zo

    Zie ook:
  4. spoedig

    Der kan zo vörst komen (Koekange)

    Aj de hond een stukkie metworst veurholdt, bi'j het zo kwiet (Eexterveen)

    Het kan zo gebeurd weden (Buinen)

    Hie kan er zo weer wezen (Gasselte)

    Zie ook:
  5. zonder meer

    Ik kan je zo dreei jongens opnumen, die Jan heet (Anloo)

    Zie ook:
  6. zoveel(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Der is zo'n volk hengaon (Sleen)

    Zie ook:
  7. zoiets

    Het liekt hier wel kermis of zo (Diever)

    Zie ook:
  8. met

    mor

    Het is niet zo mor hen (Hijken)

    zo mar wat hen

    Hij zeer maor zo wat hen

    Het was zo mar wat hen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...