zoas voegwoord
  1. zoals

    Zoas hie in hoes kwam, het was gewoon niet mooi meer (Sleen)

    Zoas ik al zee, kan hij nich tegen drank (Barger Oosterveld)

    Ik gao in gedaachten hen het waark, zo a'k in mien jonge jaoren dee

    Het is niet zuk mooi weer zoas gistern (Emmen)

    *Zoas de waard is, vertrouwt hij zien gasten (Kerkenveld)

    Bron: H. Tiesing Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...