zodat bijwoord, voegwoord
  1. zodat

    Mien mo lustte dat neet, zodat wij dat nooit kregen (Wapserveen)

    Jehans Niezing was er ditmaol niet, zodat wij Henrieks er mar bijhaald hebt (Sleen)

    Zie ook:
  2. zodoende, met als gevolg(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Zodat, wai kregen het nooit (Roderwolde)

    Zodat, wij moet het nog hebben (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...