zoemen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. zoemen

    Veur het raom zoemde een dikke hummel (Emmer Erfscheidenveen)

    De iemen, die zoemden mij um de kop (Beilen)

    Dikke muggen zoemt (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...