zoerigheid de
  1. zuur spul

    Ik har wal zin an wat

    zoerigheid; geef mij maor een zoere hering (Beilen)

    Zie ook:
  2. het zuur zijn

    De melk was dik van zoerigheid (Een)

    Zie ook:
  3. ongenoegen (zoz) ...

    doe zie nog gien uur later 'nkander bij de put truffen, was alle zoerigheid al weer weg

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...