zommer -s, dehet, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: zomer (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), zummer, zömmer (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. zomer

    Een mooie naozommer is nog meer weerd as een mooie zommer (Barger Compascuum)

    Der was dit zummer een koppel ongedeerte (Drouwen)

    Het is nou echt zommer (Eexterveen)

    volop zummer (Grolloo)

    Het wil nog gien zommer worden (Borger)

    Doe de deure dichte; de zomer komp der niet in (Meppel)

    's Zommers vuul ik mij beter as 's winters (Klazienaveen)

    De zomer wil niet kapot

    Zie ook:
  2. schimmel(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    As er zummer in het meel zit, is het meel draoderig; der zit leven in (Drouwen)

    Der zit leng, ...zommer in de stoet, die kuj zo niet eten (Oosterhesselen)

    prange, lang I

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...