zooi -en, de
  1. groep, heel wat

    Wij waren met een hele zooi bij mekaar (Hijken)

    Wij waren met een heile zooi

    Wij waren mit een hiele zooi jongen op escheept (Elim)

    Ik heb een mooi zooigien vis evungen (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. troep, rommel

    Hij hef de heile zooi in ein keer vortgooid (Barger Oosterveld)

    zoogien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...