zunde I -n, -s, de, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: zönde (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. zonde

    Aj zunden daon hadden, meus ie hen biechten (Barger Oosterveld)

    God vergeef mij de zunde, wat kan die man vleuken! (Ruinen)

    Zie ook:
  2. jammer

    Ik zul het zunde vienden, aj die boompies ofkapt (Zuidwolde)

    Zunde, dat die koe onkant is (Stieltjeskanaal)

    Weej, wat zunde is? De botter an het gat smeren en het brood dreuge opèten (Meppel)

    Het is zunde, det de koenen in het water schiet, want de boeren hebt de mes zo hard neudig (Ruinerwold)

    Het is zunde, da'k het zeggen mut (Hollandscheveld)

    Weggooien is

    zunde (Koekange)

    Het is eeuwig zunde! (Meppel)

    Het is

    zönde van de tied (Odoorn)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...