zunnen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk

Ook: zönnen

Bron: Nieuwe Drents(ch)e Volksalmanak & Nieuwe Drents(ch)e Volksalmanak
  1. in de zon zitten

    Ik heb in 't stoel zeten te zunnen (Drouwen)

    Zie ook:
  2. in de zon zetten(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    De dekens moej zunnen (Wapserveen)

    Zönnen, boken, braoken, schaven, hekeln

    Bron: Nieuwe Drents(ch)e Volksalmanak Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...