zuuk bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: zuke, te zuke (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), te zuuk (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe)

  1. var. als bij

    zuken

    Atmit is de iensgezindheid wel ies zuke (Hoogeveen)

    Hie hef dat boek zuuk maakt (Westerbork)

    Dat bouk is zuik (Emmer Compascuum)

    Die hamer is altied te zuke (Zuidwolde)

    Want het onderknechien was te zuke en hij mus de koenen zöls hen 't laand brengen

    In het geharrewarre van de karmisse kuj mekare mal te zuke raeken (Smilde)

    Bron: J. Poortman Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...