Ook: zwellen (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën)
zweren
Zit er een nagel in, dan mot hie er seins uutzwöllen (Smilde)
De kaok zwelde mij (Norg)
zweren II
opzwellen
De pootbonen begunt te zwellen (Pesse)
gezegd van de lucht, als er weersverandering op til is
Bie onweer zweelt de lucht (Barger Compascuum)
De locht zwölt, wij kunt wel is dunder kriegen (Eext)