zwömmen onovergankelijk, sterk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: zwummen (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), zwemmen

  1. zwemmen

    Ik zwömde gauw naor de kaante (Diever)

    De kiender zwumden over het meer (Hoogeveen)

    Der zwemt

    wat eenden in het knaol (Barger Oosterveld)

    Hie kan zwemmen as

    een otter (Ekehaar)

    Een schakel is een net, woorin de

    vis zichzölf vaste zwumt (Pesse)

    Mit scheu

    vellopen kan ik het niet tegen hum holden, mar mit

    zwömmen wel (Broekhuizen)

    Kramp kriegen aj an het zwemmen bint, kan gevaorlijk ween (Coevorden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...