zwabbern onovergankelijk, werkwoord, zwak

Ook: zwabben

Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. zwalken

    Hij zwabbert bij nacht en ontie bij de weg (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. onstuimig weer voorspellen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    As de zun in het water zwabbert, dan komt er slecht weer (Sleen)

    De locht zwabbert (Rolde)

    Zie ook:
  3. zwaaien, fladderen

    Dat peerd zwabbert met de bienen (Erica)

    zwaanseln,

    Kleren zwabbert, ...floddert hum um het lief (Dwingelo)

    Die is zo ziek en mager worden, de kleren zwabbert er um (Odoorn)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...