zwart bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe

Ook: zwaart

  1. zwart

    Bij het paosvuur hebt zie de wichter zwart maakt

    Hij is zo zwart as een neger (Hooghalen)

    De manlu dreugen bij de grove en in de rouw een zwarte pette (Beilen)

    Het zwarte goud mot an

    Hij is zo zwaart as rout (Zeyen)

    Zie ook:
  2. Ze hebben die man aordig zwaart maokt

    Die vrouw kan het padtie wel zwaart holden

    Hie lop er een zwart pad hen (Oosterhesselen)

    Hij kan liegen dat e zwaart zut (Balloo)

    De zwaarte is een best melkbeist

    Ik lus gien zwaart en wit (Gasselte)

    zwaart op wit

    Ik wil het zwart op wit hebben

    Zie ook:
  3. smerig

    IJ hebt de oren zo zwart, ij kunt er wal knollegruun in zèeien, ...rogge in verbouwen (Sleen)

    Hij is zo zwart as een zwien (Nieuw Schoonebeek)

    as een heiden, ...as een Törk (Sleen)

    Zie ook:
  4. donker

    Wat een zwarte locht komp der an (Padhuis)

    Muj heur toch ies zwart zien toekieken

    Zie kek zo zwaart as de nacht (Anderen)

    as een paachter (Roden)

    Zie ook:
  5. geploegd

    Wij hebt het laand al zwaart (Anloo)

    *Der is gien hond zo zwart, of der zit wal een vlekkie an (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...