zwieren onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. zwieren

    Zie zwiert over de straot

    Met de kettingmalmeul kuj mooi zwieren (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. mooi schaatsen, schoonrijden

    Det main kan geweldig zwieren op die zwierscheuvels (Broekhuizen)

    op booties

    Hij zwiert er mooi over, hij hef een mooie slag (Zeyen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...