boel
De hiele zwik wuurd verkoft (Padhuis)
Daor vuil mai het heile zwikkie op de grond (Roderwolde)
Met dat zwikkie wi'k niks van dooun hebben (Eext)
Ze gungen met het heeile zwikkie naor de dierentuun
Het pèerd rukde met geweld an, en doe was het hiele zwikkien kepot (Sleen)
De hiele zwik is nog gien kwartien weerd (Zweelo)
Hij haar het hiele zwikkie bloot hangen
buigbaar deel van een Duitse pijp, ook de pijp zelf(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe)
De piep met het zwik en porseleinen kop, woor op stund Leve de Landbouw
De zwengelpiep of de zwik (Emmen)
klein drempeltje ...
en die staand was weer of escheiden van de gruppe deur een klein drumpeltie, dat ze de zwik nuumden (Hoogeveen)