zwil II -len, dehet
  1. eelt(Zuidoost-Drenthe)

    Ik heb aordig zwil in de handen (Vries)

    Het zweert mij under het zwil (Sleen)

    Zie ook:
  2. taaie pezen of kraakbeen in vlees

    Dat vleis is knasterig, daor zit veul zwil in (Buinen)

    Het is niks as zwil (Gasselte)

    Dat stok is niks as zwil en gèelhaor (Hoogeveen)

    geelhaor

    zwilk II

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...