zwilk I het, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: zweel (Zuidoost-Drenthe), zwil III, zwil (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), zwillik

  1. tafelzeil, wasdoek

    Het inktpottie vul om op het zwilk (Vries)

    Laot het zwil maor op taofel, dan kan ik het straks met de schötteldoek ofnemen (Nieuw Amsterdam)

    Er waren een paar taofelties met een zwilkie der op

    IJ hadden ok fietstassen van zwilk (Sleen)

    De brikke had zwilk as overkapping

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...