U zocht voorbeeldzinnen met daarin "anlopen"
Resultaten 1 - 20 van 26
- altwisse: As ie altwisse in de buurt koomt, moej even anlopen (Dwingelo)
- anbellen: IJ kunt daor zo niet anlopen, ij moet eerst anbellen (Anderen)
- anlopen I: Die is anlopen (Roden)
- anlopen II: Gaot toch niet uut mit dit hondeweer, ie zullen der een ziekte bij anlopen (Ruinerwold)
- anlopen II: Hij kan gien haos meer anlopen (Roderwolde)
- anlopen II: Wij hebt die hond anlopen laoten (Sleen)
- anlopen II: Het wicht was anlopen
- anlopen II: Daorum leuit e zien sigaret even anlopen bij die van Jopk (Eext)
- anlopen II: Ik ben der mit anlopen
- anlopen II: Dokter komp geregeld even anlopen (Balloo)
- anlopen II: Ie moet anlopen, aans kooj te laete (Dwingelo)
- bats IV: Hij kwam der hard anlopen en strukelde en bats, daor lag hij laankuut (Wapserveen)
- bijzun: Zit de biezunne veur de zunne, dan gef het slecht weer, want de knecht mag niet veur de baos anlopen (Barger Oosterveld)
- dood II: Hij kwam der op zien dooie gemak anlopen (Barger Oosterveld)
- haze: Hij kan gien haos meer anlopen
- hochtied: Doe most een bitken anlopen, anders komt wie nich op tied op de hochtied (Barger Compascuum)
- kommen: Die hond is oes komen anlopen (Padhuis)
- kört II: Bij het inzeien muj wat körter op het veurige zeisel anlopen
- kwan: Kwao jong, kwao jong, reup de boer, en daor kwammen zien beeist anlopen (Eext)
- lopen: Die is nooit tegen een kerel anlopen