U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bek"
Resultaten 1 - 20 van 138
- aai: Die koe gaf mij een aai um de bek met de staart (Sleen)
- aaien: Ein um de bek aaien (Roswinkel)
- anhorten: Hort dat pèerd mor wat an in de bek, dan lop e wal wat drokker (Oosterhesselen)
- antugen: Het peerd mot het bit nog in de bek hebben, en dan is e aantuugd (Emmer Erfscheidenveen)
- arft I: Hij hef een bek as een scheermes en een hart as een greune arfte (Hijken)
- ballast II: Een ballast is een grote ronde schup, maor de bek is recht (Anderen)
- bek: De bek döt mij zeer (Zuidwolde)
- bek: Dei hef wel zo'n gladde bek (Vries)
- bek: Hai dee gien bek lös (Roderwolde)
- bek: Hij hef een bek as een slof
- bek: Hie löp met het mes dwars in de bek
- bek: Met de bek kan hij alles, maor de haanden staot hum overal verkeerd veur (Coevorden)
- bek: Hij is plat op de bek vallen
- bek: Zij gaf heur va een grote bek (Zuidwolde)
- bek: Het was warm, de vogels hadden de bek los (Barger Oosterveld)
- bek: Het vie wil der gien bek anzetten
- bek: Die haorhaomer hef een dunne bek (Anderen)
- bek: De bek van de bankschroeve (Emmer Erfscheidenveen)
- bek: Een holten zaodschop kreeg een iezern bek van störtplaat (Havelte)
- biel: Hij het een bek as een biel (Roderwolde)