U zocht voorbeeldzinnen met daarin "café"
Resultaten 1 - 20 van 29
- anslag: Dat café hef veul anslag (Dalen)
- bediende: In dat café heb ze smangs weinig bedeinden (Anderen)
- bende I: In dat café is 't elke zaoterdag een grote bende (Padhuis)
- café: Hij kan nich best een café veurbiekommen (Barger Oosterveld)
- café: IJ kunt van een café gien boerenschuur maken
- deurrit: Een deurrit bij een café was makkelijk veur de mensen, die met de wagen hen 't mark gungen, zie kun (Oosterhesselen)
- halfweg: Halfweg Daolen hej ok zo'n café (Sleen)
- herrie: Wat was het gisteraovend een harrie bij J. ien het café (Ruinerwold)
- hoek I: Hij hef hum alle hoeken van 't café laoten zien
- ingooien: De roeten van 't café bint ingooid (Padhuis)
- jachtschure: Een uutspanning was een café mit een jachtschure der an, waor de peerden even in de stal kunden (Pesse)
- kroegloper: Kroegloper is een modern woord, eerder zeden ze: hie giet alle café's bijlangs (Sleen)
- nachtvolk: Zij hebt allend een café, maor enkeld neemt ze wel ies nachtvolk (Hoogeveen)
- oetspanning: Onder een uutspanning verstao ik een café mit een speultoen der bij (Meppel)
- oetspanning: Een uutspanning was een café mit een jachtschure der an, waor de peerden even in de stal kunden (Pesse)
- pekpleister: Dat café, dat was vrogger zo'n pekpleister, ...trekpleister (Sleen)
- pekpleister: Zien pekpleister was het café in het darp (Weerdinge)
- permissie: Dat café het tot 12 uur permissie
- pik III: Hij zat ien het café pik te verkopen
- plekpleister: Dat café is zien plekpleister (Emmer Erfscheidenveen)