U zocht voorbeeldzinnen met daarin "duur"
Resultaten 1 - 20 van 109
- achterweg I: Over dei stille achterweg duur ik nait best langs (Tweede Exloërmond)
- allenduker: Het was alleduikers duur (Padhuis)
- anduren: Duur ij die jong wal an?
- anflèren: Hie hef hum die koe duur anflèerd (Sleen)
- ankommen II: Alles is zo duur, der is gien ankommen an (Norg)
- ankommen II: Dat komp nog wel duur an, dat grappien gaat geld kosten (Klazienaveen)
- annimmer: Dei annemer most doe nich nemen, dei is veuls te duur (Barger Oosterveld)
- aptiek: Dat is een duur apteik
- beaomen I: Dat duur ik morzo nog niet beaomen, waj daor zegt (Sleen)
- berouwen: Het zal oe nog een keer berouwen det ie det stuk laand zo duur ekocht hebt (Ruinerwold)
- besef: Die ollegies hebt er gien besef meer van dat het zo duur is (Rolde)
- bijkommen I: Het is niet duur, daor is nog wal bijkommen an (Exlo)
- bijpassen: As oe det wat te duur wordt, dan wi'k er zulf wel wat bijpassen (Ruinerwold)
- bontmantel: Bontmaantels bint mooi, maar het is wal duur (Beilen)
- bultheui: *Bultheui is schuldheui/Mietheui is drietheui/Schuurheui is duur heui
- ding: Zint die hoezen zo duur? Het zint jo mor dinger
- duur I: Op de duur krieg ik het sprei wel klaor (Drouwen)
- duur I: Het begunt je op 'n duur wal te vervelen (Sleen)
- duur I: Dat helpen van oe was ook neet van lange duur (Diever)
- duur II: Foj, wat bint de eerpels duur (Eext)