U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gaffel"
Resultaten 1 - 20 van 30
- brandhoel: Die jong is een grote gaffel; hij hef de brandhoel ok nog is weer anzet (Peize)
- gaffel: Het nust van de grote liester zit vake in de gaffel van een boom (Uffelte)
- gaffel: Hoepeltien jagen met een gaffel, vast of lös, wuur een bult daon (Padhuis)
- gaffel: Veur een haantien op stokkien hej een gaffel neudig (Nieuw Amsterdam)
- gaffel: Slachterij hang ie in de wiemel met een gaffel (Mantinge)
- gaffel: Hie snee zuk een stok met een gaffel oet dat bossie en gung der doou adders met vangen (Eext)
- gaffel: Hier hej een gaffel, jong, maok mor een katapult (Balloo)
- gaffel: Ik zal dij over de gaffel laoten daansen
- gaffel: Van de gaffel in de greep vallen
- gaffel: Det is gien gezelschop veur det maagien, zoe'n gaffel van een vent (Broekhuizen)
- gaffel: Wat een gaffel van een kerel (Schoonlo)
- gaffel: ik heb nog nooit zo'n gaffel zeen, hij trekt zich nargens wat van an (Beilen)
- gaffel: Wat een luie gaffel (Stuifzand)
- gaffel: een lange gaffel (Zuidwolde)
- gaffel: Een gaffel van een jong
- gaffel: Het hek valt in de gaffel (Grolloo)
- gaffel: Hij het een grote gaffel
- gaffel: Zal ik joe iene veur de gaffel geven (Klazienaveen)
- gaffel: Holt oen gaffel ies dichte (Pesse)
- greep: de gaffel in de greep