U zocht voorbeeldzinnen met daarin "handig"
Resultaten 1 - 20 van 22
- bèermot: Een beermot is een handig zwientie van zowat een dikke 100 pond (Eext)
- beuken: Dat steit hom neit handig, hij beukt er maor wat op lös (Vries)
- broeken I: Dat is een handig ding, dat kan ik wal bruken (Roderwolde)
- fiksen: Het is een handig kereltie, hij fikst alles veur mekaar (Hoogeveen)
- habbekrats: Dat is handig te doen, het is mor een habbekrats (Sleen)
- handig: Het is een handig ventien, ik kan hum in de warkplaatse goed gebruken (Meppel)
- handig: Dat wark dat stiet hum handig (Sleen)
- handig: IJ moet er op reken dat e je angeven zal en dan zuj de plietsie handig veur je deur staon hebben (Eext)
- handig: Dat hej handig veur mekaar kregen (Hijken)
- handig: Hie was handig vertrökken (Sleen)
- handig: Die kan handig uut de weg komen, die zit niks in de wege (Klazienaveen)
- handig: Het is mor een handig kerelie (Roderwolde)
- handig: Het was een handig pinkien (Mantinge)
- handig: Het is nog maor zo'n handig ding, maor ze is goed bij de tied
- kuupstikken: Bij zömmerdag doe wij an koepsteken, en wel daor niet zo handig in is, kreg de pokkel gooud nat (Eext)
- melkbiest: Het is mar een handig koegien, mar het is een best melkbiest (Oosterhesselen)
- ofwarken: Die kunt er handig met ofwarken
- oprameln: Hij kan gauw even de boel oprameln, daor is hij handig in (Havelte)
- prikker: Hie waas handig met de prikkers
- stamsteken: Sommigen waren der bar handig met stamsteken as de erpels oet de grond mussen (Borger)