U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoesholding"
Resultaten 1 - 20 van 22
- antoe: In die hoesholding
- beslommerig: Een beslommerige hoesholding (Hijken)
- biebelvast: In die hoesholding bint ze aordig biebelvast (Zweelo)
- broeken I: Zo'n grote hoesholding broekt hiel wat stoet in de week (Padhuis)
- heuien: Eerder gung ie met de hele hoesholding hen heuien, tegenwoordig döt één man dat met de mesiene (Hijken)
- hoesholding: Dat wicht giet in de hoesholding
- hoesholding: Het is een hoesholding van Jan Steen
- honterik: Die honterik lat heur aal zakken, hie holdt gien reken met heur hoesholding en heur zenen
- muilijk: Die vrouw hef het er muilijk met um de touwgies in handen te holden met zo'n grote hoesholding (Oosterhesselen)
- ofloop: Hie hef het mooi op ofloop in zien hoesholding
- opzetten: Zie hebt een hoesholding opzet
- regeren: Die regeert daor de hiele hoesholding (Sleen)
- riegel: In die hoesholding is gien örder of riegel (Sleen)
- roeg: In die hoesholding bint het roege etters, het stek heur niet zo nauw (Schoonebeek)
- roezig I: Bij de buren hebt ze een aordig roezige hoesholding (Hijken)
- schep: Een grote hoesholding kost een schep geld
- slepen: De buren slipt de hoesholding der wal deur (Westdorp)
- soepien: In die hoesholding is het een soepien (Sleen)
- tumig: Aj een hoesholding hebt met wat kinder, dan hej het haost nooit teumig (Anderen)
- vermeestern: De hoesholding had deur de ziekte al heel veul geld vermeesterd (Rolde)