U zocht voorbeeldzinnen met daarin "huur"
Resultaten 1 - 20 van 27
- achterstallig: Hie is achterstallig met de huur (Oosterhesselen)
- garf: Bij het angaon van de huur stund der een
- garf: daarde hokken op de akker en bij het ende van de huur mus e zörgen dat er weer een daarde hokken op (Eext)
- genot: Een stuk laand wordt wel verkoft zunder genot van de huur (Emmen)
- hèerschup: De hèerschup beurde de huur niet in geld (Emmen)
- hèerschup: De heerschup hef mij de huur opzegd (Nieuw Dordrecht)
- huur: Vrogger weur de huur in de meitied betaald (Beilen)
- huur: Wij moet huur betalen
- huur: Vrogger was der nog wel ies wat laand te huur (Koekange)
- huur: Hij mot van zien stee of, ze hebt hum de huur opzegd (Gasselte)
- huur: Die gaait de lange huur in
- huur: Ik heb as meid een goeie huur, ik kan der best wezen (Zweelo)
- huur: Zij hef daor laank in de huur west (Roderwolde)
- huur: Ik heb met hum in ien huur diend
- ingaon: De huur giet op 1 mei in (Padhuis)
- kaal: De kale huur (Grolloo)
- langhuur: huur
- lös I: De huur is der of, het is non lös laand (Sleen)
- november: As het november is, mot de huur weer betaold worden (Anloo)
- ofakkederen: Wij hadden akkedeerd, daw de huur met november betalen zulden, mor het wuur oes te kwastig, en daoru