U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jongen"
Resultaten 1 - 20 van 161
- aap: Aep wat hej mooie jongen
- aap: Dan is 't aap een mooie jongen
- achteran: Dei jongen, door meuj altied achteran zitten (Barger Compascuum)
- achternuus: Ik heb overal naor de jongen zocht, veurnuus, achternuus, butenhuus
- aksternust: De jongen hebt het eksternust oethaald, dat boven in de bome zat (Beilen)
- angaon I: Het was zien angaon, dat dei jongen wat op de ribben kregen
- anhang: De scheuper hef altied een stel jongen achter 't gat, ja die hef altied een anhang (Havelte)
- anlopen II: Hij leup helemaol rood an, toen de jongen hum met zien meid plaogden (Hijken)
- anpakken: As der wat van die jongen terecht zal komen, mut ze hum ies goed anpakken (Noordscheschut)
- aolde: *Zo de olden zingen, piepen de jongen (Meppel)
- aolder: ... en de jongen mot leerd worden (Odoorn)
- appel: Die jongen hebt oes in de appels zeten (Sleen)
- appelrillen: Met Allerheiligen mugden de jongen appelrillen (Hijken)
- bakstallig: As het tegen de vekaansie lop, bint de jongen altied zo bakstallig (Diever)
- balorig: Wij kriegt vast aander weer, oenze jongen bint zo balorig (Kerkenveld)
- balsturig: Wat bint die jongen balsturig, der is zeker sturm op komst (Hijken)
- barsterig: Die jongen hef een baarstige hoofdhuud
- battern: Die smerige jongen bint overal deurhen batterd (Rolde)
- bazeln: Die jongen van oens hef vannacht zo ebazeld; zul hij koorts hebben? (De Wijk)
- belhamel: Die jongen van de buren bunt zukke geweldige belhamels, altied ondeugde oethalen (Barger Oosterveld)