U zocht voorbeeldzinnen met daarin "keren"
Resultaten 1 - 20 van 29
- Deventer: Hie mot hen Deventer en zien gezicht keren laoten veur een spint lichte boekweit
- drèeien: Aj krap drèeit kuj misschien keren (Noordscheschut)
- gehok: Daor is het mie een gehok in dat hoes, ie kunt joe keren noch draaien (Barger Compascuum)
- haak: Tikke, takke togen/Hans spant spier/Tierelierelier/De boom waait om/ Alle mooie meisjes keren zich o (Eext)
- keren: Bij het törfgraven muzzen ze vake een klampe laoten zitten um het water te keren (Hoogeveen)
- keren: Man, haj dat niet keren kund
- keren: Het heui is nog niet dreug, wij moet het nog is keren (Borger)
- keren: Keren
- keren: Het is der zo nauw, ie kunt oe der haoste niet keren (Hoogeveen)
- keren: De beune keren (Hoogeveen)
- keren: Keer, keer, harkien keer/ Wie wil der met ons keren/Keer omme, keer omme/Ons wichie keert zuk omme/O
- klapbrugge: De klapbrogge möt verscheiden keren hen baoven daags (Ruinen)
- kraag: De kraag keren, ...umkeren (Sleen)
- mage: De maog binnenste boeten keren
- Medemblik: Loop hen Medemblik en laot je gezicht keren veur een schat boekweit (Nieuw Dordrecht)
- mèeien: Maaien is niks as keren en draaien (Valthermond)
- ragen: Zo nou en dan muj ies ragen, aans zit alles ien de kortste keren onder het spinnerag (Hoogeveen)
- schip: De wal zal het schip wel keren
- schrempen: Keren of schrimpen van de darms (Zuidwolde)
- slaop I: Ik kun de slaop niet keren (Wapserveen)