U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koper"
Resultaten 1 - 20 van 22
- ballast I: Een koper zunder geld is een ballast op de mark (Sleen)
- bekken I: was van holt veur de slacht en van koper veur de melk en was van binnen vertind (Oosterhesselen)
- brons: Dat is gien koper, het is brons (Emmen)
- geleidehond: De koper gung hielemaole niet tekeer. Mar zien geleidhond wel
- geleiden: Koper geleidt goed (Sleen)
- happen: Die koper wol wal happen (Sleen)
- hèerdknop: De tange hung an de hèerdknop, die knop was van koper (Sleen)
- kolenkit: Ik heb een kolenkit van koper (Peize)
- koper I: Der is rood en geel koper (Oosterhesselen)
- koper II: Dat hoes is gien koper op
- koper II: De kosten blieven veur rèkening koper (Hoogeveen)
- kosten I: De kosten bint veur de koper (Hooghalen)
- kouw I: Zul der nog een koper opdagen veur die aolde kouwe (Dwingelo)
- kwaol: Hij hef de koper niet ezegd, det zien peerd een verbörgen kwaole har (Ruinerwold)
- nèeiring: Een nèeiring is van blank metaal en van binnen vaak koper, want ij kriegt er een grune vinger van (Sleen)
- ofschoeven: De koper van het huus mut mit een maond ofschoeven (Uffelte)
- ontginningsziekte: In tarwe zit vaak ontginningszeikte. Dan meut ie koper zaaien (Barger Compascuum)
- rood II: IJ hebt geel koper en rood koper (Zwiggelte)
- schandplaat: De pomp was van roodkoper en de schaamplaat van geel koper (Oosterhesselen)
- schaopewolkies: Koper en zilverwark is gehamerd, waordeur z.g. schaopewolkies ontstaot (Westerbork)