U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lawaai"
Resultaten 1 - 20 van 39
- alarm: Het is seins een hels alarm, een lawaai van jewelste (Pesse)
- alarmschupper: Wat maakt die kiender een lawaai, wat een alarmschöppers (Ruinen)
- allerheidenst: Een allerheidenst lawaai (Wapse)
- anhèuren: Dat lawaai was nich um an te heuren (Barger Compascuum)
- anormelijk: Een anormelijk lawaai (Diever)
- anpassen: Hij mut het niet anpassen iedere keer zo'n lawaai te maken (Fluitenberg)
- asfaltstraot: Asfaltstraoten maakt minder lawaai as klinkerstraoten (Klazienaveen)
- bels I: Een lawaai, ij zult er bels van worden (Schoonlo)
- bigge: De kleinste biggen an de bak hebt 't mieste lawaai (Borger)
- gekilster: Wat een gekilster! Wat een lawaai as een köppeltien vrouwlu deur mekaar proot (De Wijk)
- geweld: Het was een lawaai van wonder en geweld
- grofdaodig: Grofdaodig, wat hebt ze daor een lawaai (Oosterhesselen)
- groot: Zij kwamen mit groot lawaai binnen
- haarden I: Dat is haost niet te harden, zo'n lawaai hebben ze, die kinder (Klazienaveen)
- heidens: Het was daor een heidens lawaai (Zeyen)
- heksenketel: Man, wat was het daor een heksenketel, wat een lawaai (Weerdinge)
- holbedol: hoddebedod mit zien lawaai (Valthermond)
- hoorndol: Ie zult der horendol van worden, van dat lawaai (Hoogeveen)
- ieslijk: Wat kan dat kind ja een ieselijk stuk lawaai maoken
- klapklompe: Hij hef een klapklompe, dei maakt wat lawaai (Barger Compascuum)