U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pien"
Resultaten 1 - 20 van 34
- alle: Alle pien is vort (Oosterhesselen)
- bestrieken: Mag Wulmie je aarm bestrieken? Dan bi'j je pien zo kwiet (Eext)
- doeken II: Hie doekde in mekaor van pien (Buinen)
- fien: Koezenzeert is een fiene pien (Weerdinge)
- gat: Aj pien hebt in de kop moej zurgen daj het in het gat kriegt; dan kuj het wegschieten (Dwingelo)
- gördel: Hie kreeg een slag under de gördel, hie kroop in 'nkander van pien (Eext)
- jammern: Hij jammerde het oet van de pien (Padhuis)
- jok: Jeuk is slimmer as pien (Barger Compascuum)
- karmen: Hij har zo'n pien, hij karmde het oet (Zwiggelte)
- knarpen: Hie laag te knarpen van de pien (Balloo)
- krieschen: Hij kriescherde het oet van de pien (Padhuis)
- lichem: Ik heb toch zo'n pien under in het lichem (Hooghalen)
- lief I: Het is een pien in het lief
- mooi: Die mooi wil wezen, mut pien lieden (Noordscheschut)
- oetgalpen: Aj arge pien hebt, kunj het wal oetgalpen (Beilen)
- pappen: As ze longontsteking hadden, mussen ze pappen en bij pien in de boek ok
- pien: Ieder vuult zien eigen pien op 'n besten (Klazienaveen)
- pien: Met pien en muite is e der kommen (Eext)
- pien: Dat is mij de pien niet wèerd
- pien: Daor heuf je gien pien in het lief om hebben