U zocht voorbeeldzinnen met daarin "plakken"
Resultaten 1 - 20 van 21
- erpel: Een eerpel weur vroeger wal bruukt um een vlieger met te plakken (Hijken)
- erpel: bij kopzèer een plakkie erpel an de slaopen, dat bleef wal plakken (Sleen)
- haandtienbakken: plakken
- kleven: Alles blift aan mie plakken, ...klaaiven (Emmer Erfscheidenveen)
- lappen: Wost mie de fietsband even lappen, ...plakken (Barger Oosterveld)
- ofranden: Dat behang kuj zo niet plakken, dat moej eerst ofranden (Anloo)
- oor: Ik luut mij maor niet zowat an het oor plakken
- plak I: Hoeveul plakken brood wi'j morgen mit hebben? (Elim)
- plakken I: Dizze postzegels willen niet plakken (Erica)
- plakken I: Het was er zo smerig, ie bleven an de stoulen plakken (Roswinkel)
- plakken I: Ie kunt ze niet kwiet worden, ze blieft mar plakken (Barger Oosterveld)
- plakken I: Zie waren an het pepier plakken in de kamer (Weerdinge)
- plakken I: We mön de kamer nog plakken (Meppel)
- plakken I: De baand plakken (Dwingelo)
- plaksel: Plaksel haj neudig bij pepier plakken (Exlo)
- plek: Bij aander plakken heb wij gien waoter had
- schoefel: Met de schoevel weur de bolsterlaog in plakken verdield en dan laoter kuj met de schoevel die stukke (Buinen)
- schrien I: Aj papier plakken wilt, meuj zien aj der een schrien bij kriegt um an te smeren (Hollandscheveld)
- verplakken: plakken
- vervelend: Hij blef maor zitten te plakken; ie wordt er vervelend van (Hijken)