U zocht voorbeeldzinnen met daarin "roeg"
Resultaten 1 - 20 van 59
- amperan: Dei lop er wat roeg bij, hij is maor amperan schier (Vries)
- anroegen: Toou mor, roeg mor wat an, het komp niet zo nauw (Eext)
- antrekken: Anders lop e der altied zo roeg bie, man noe haar e zuk schier antrokken (Barger Compascuum)
- bij II: Het laand lig der roeg bij (Hooghalen)
- enter I: Wat een roeg enter van een jong is dat
- flappen: Non moej dat der niet zo roeg oetflappen (Zweelo)
- flodderwark: Dat is ja flodderwaark, jong, binj veul te roeg over gaon (Vries)
- fossen: Die jurk van die vrouw is roeg mokt, het hef hier en daor nogal wat fost met het neien (Anderen)
- gat: Het gat van de schoof moej niet zo roeg laoten, dat moet een beetie kant (Klazienaveen)
- haor I: Hij is roeg in 't hoor (Barger Oosterveld)
- haor I: Het haor wör mij roeg
- hoen: Hounder kraokt zo, het wordt roeg weer (Vries)
- hol II: Ik geleuve daw roeg weer kriegen, de wind boest zo hol om 't huus (Coevorden)
- hotse: Een dik, roeg wief nuumt ze een hotse (Oosterhesselen)
- kattentong: Een kattetong is roeg (Barger Oosterveld)
- kedoeshond: Een kedoeshond hef roeg, seins kruld haor (Smilde)
- kop: De kop was hom aordig roeg
- mörgen III: Het weerbericht verwaacht mörgen roeg weer (Vries)
- oes II: Oons vul zit aordig roeg in het haor (Hoogeveen)
- ofwaskwast: wordt roeg (Een)